Amsterdam, 4 april 2019 (door Pepijn Aarnink) – Sinds minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) aan het begin van dit jaar bekendmaakte dat er een verbod komt op donaties van buiten de EU aan Nederlandse politieke partijen, blijft het vooral erg stil. Dit terwijl er ook op het huidige voorstel het een en het ander valt aan te merken.
De vraag hoe openheid over giften aan Nederlandse politieke partijen te reguleren, speelt al lange tijd. Sinds 1999 geldt dat giften boven de 4500 euro van niet-natuurlijke personen openbaar moeten worden gemaakt. Tot 2013 gebeurde dat in de financiële jaarverslagen van de partijen, maar met de Wet financiering politieke partijen uit datzelfde jaar werd openbaarmaking in publiek toegankelijke registers verplicht. Zware sancties op het overtreden van de wet zijn er echter niet: de minister kan alleen een geldboete opleggen van hoogstens 25.000 euro.
Verbod alleen op giften van buiten de EU
Bovendien biedt de wet nog steeds alle ruimte voor buitenlandse donaties, en daarmee voor onwenselijke beïnvloeding van het Nederlandse democratische bestel. In een politieke context waarin partijen door een teruglopend ledenaantal (uitzonderingen daargelaten) hun contributies zien slinken en daardoor afhankelijker worden van andere inkomstenbronnen, lijkt dit thema relevanter dan ooit. Het nieuwe voorstel van het kabinet wil buitenlandse giften aan politieke partijen weliswaar aanpakken, maar het gewilde verbod gaat alleen gelden voor giften van buiten de EU. Daarmee blijft het bijvoorbeeld mogelijk om donaties te ontvangen uit Hongarije en Polen, landen waarin democratische instituties door de zittende regeringspartijen zienderogen worden uitgehold.
Minister Ollongren verdedigt haar voornemen door te wijzen op de Nederlandse politieke verbondenheid met Europese zusterpartijen, maar niet elke Nederlandse politieke partij kent zo’n zusterpartij. Verder merkt ze op dat ook de Verenigde Staten een verbod kennen op politieke giften uit het buitenland. Maar het punt is nu juist dat de Amerikaanse regelgeving voor alle buitenlandse giften geldt, terwijl het huidige voorstel van de minister een expliciete uitzondering maakt voor EU-donaties. Dat maakt het plan op het eerste oog wat arbitrair, zeker gezien het feit dat een commissie onder leiding van voormalig ChristenUnie-partijleider Kars Veling er vorig jaar nog bij de minister op aandrong alle mogelijke vormen van buitenlandse financiering aan politieke partijen aan banden te leggen.
Pleiten voor politieke Partijwet naar Duits voorbeeld
In een artikel in Trouw van december vorig jaar wijst de politicoloog André Krouwel op de reële gevaren van op het oog kleine buitenlandse donaties: “Bedenk dat alle verkiezingscampagnes voor één Tweede Kamerverkiezing bij elkaar nog géén twaalf miljoen euro kosten. Dat bedrag is voor de Poetins van deze wereld natuurlijk een lachertje.” Hij pleit daarom voor een Partijwet naar Duits voorbeeld, waarin enerzijds de bijzondere pro-democratische taakstelling van politieke partijen wordt erkend en beschermd, en die hen anderzijds verplicht aan strenge regels te voldoen wat betreft openheid over financiën. Krouwel wijst ook op het belang van de instelling van een externe keurmeester die bevoegd is de (buitenlandse) geldstromen van partijen te onderzoeken. Nu voert het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties deze controles zelf nog uit. In de meeste Europese landen bestaat hiervoor echter een speciale instantie en in sommige staten (Oostenrijk, Luxemburg, Slovenië en IJsland) heeft de rekenkamer een rol.
Tijdens een recente commissievergadering stipte de minister in een bijzin aan dat ook het kabinet vindt dat er een wet op politieke partijen moet komen. De termijn waarop dit moet gaan gebeuren en hoe deze er dan precies uit moet komen te zien, werpt echter alleen maar meer vragen op.