Amsterdam, 17 mei 2019 (door L. Rooijendijk uit Tijdschrift voor Compliance) – Klokkenluiders kunnen een belangrijke rol spelen bij het aan het licht brengen van misstanden, waaronder corruptie en fraude. Maar zij zijn zelf vrijwel altijd de dupe van het luiden van de klok. Met de Wet Huis voor klokkenluiders heeft de Nederlandse wetgever een poging gedaan om dit probleem aan te pakken. In Europa is onlangs een richtlijn voor EU-brede klokkenluidersbescherming aangenomen die door de EU-lidstaten binnen twee jaar in nationale wetgeving moet worden omgezet.
De noodzaak van geharmoniseerde klokkenluidersbescherming komt voort uit een ongelijkmatig beschermings-niveau binnen de EU. Een recent rapport van Transparency International Nederland laat zien dat klokkenluiders in slechts 15 van de 28 EU-lidstaten enige vorm van wettelijke bescherming genieten. Hierbij blijft echter vaak onderbelicht dat het Nederlandse recht al ruime bescherming kan bieden aan klokkenluiders voortkomend uit art. 10 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM): het recht op vrijheid van meningsuiting.
Benadelingsverbod in Wet Huis voor klokkenluiders
Met spanning wachtten velen op de Wet Huis voor klokkenluiders, die na een zeer lang parlementair proces toch eindelijk in werking trad op 1 juli 2016. Deze wet moet voorkomen dat klokkenluiders geschuwd en berooid achterblijven – het beeld van Ad Bos in zijn camper staat bij velen nog op het netvlies gebrand. Op grond van de Wet Huis voor klokkenluiders mag de werkgever de werknemer namelijk niet benadelen omdat hij een melding gedaan heeft. Doet hij dit wel, dan kan de werknemer dit melden bij het Huis. Het Huis kan daaropvolgend een (bejegenings-)onderzoek starten en bevindingen presenteren. Vervolgens kan de werknemer de rechter verzoeken de benadeling ongedaan te maken, op grond van het in diverse wetten opgenomen benadelingsverbod (o.a. de Ambtenarenwet en Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek).
Maar al ruim vóór de inwerkingtreding van de Wet Huis voor klokkenluiders bestond er in Nederland wetgeving die een klokkenluider kon steunen in de juridische strijd die na benadeling kan volgen: art. 10 EVRM, de uitingsvrijheid. Dit artikel beschermt de uitingsvrijheid van klokkenluiders enerzijds direct en anderzijds profiteren klokkenluiders indirect van art. 10 EVRM doordat journalisten hun identiteit geheim kunnen houden met een beroep op het recht op bronbescherming. De mogelijkheden die art. 10 EVRM biedt, worden nog steeds onvoldoende onderkend en ingezet in klokkenluiderszaken. Ook nu zich een lex specialis heeft aangediend, kan art. 10 EVRM de nog altijd bestaande leemtes opvullen. We bespreken er twee: de schadevergoeding en de externe melding bij de media.
EVRM: mogelijkheid tot schadevergoeding en externe melding bij de media.
Een belangrijke vraag die de Wet Huis voor klokkenluiders niet beantwoordt is namelijk: wat voor bescherming kan geboden worden als de arbeidsrelatie dermate verslechterd is dat handhaving van het benadelingsverbod, bijvoorbeeld door wedertewerkstelling of promotie, helemaal geen geschikte remedie (meer) is voor de werknemer? In sommige gevallen zal eerder behoefte zijn aan compensatie of een andere financiële tegemoetkoming. Hier kan het EVRM een rol spelen. Wanneer een medewerker wordt bestraft door zijn werkgever voor het luiden van de klok (bijvoorbeeld door ontslag), kwalificeert dit als inmenging in zijn uitingsvrijheid. De straf komt immers voort uit het doen van een uiting. Een dergelijke inmenging is slechts toegestaan als deze ‘noodzakelijk in een democratische samenleving’ is. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ‘EHRM’ of ‘Europees Hof’) heeft hier genuanceerde rechtspraak over ontwikkeld, waaruit volgt dat sancties tegen klokkenluiders die zich te goeder trouw uiten over een zaak van publiek belang lastig te rechtvaardigen zijn. Het Europees Hof heeft dan ook in diverse gevallen schadevergoeding toegekend aan klokkenluiders die ten onrechte benadeeld waren.
Een ander gevoelig punt waar de Wet Huis voor klokkenluiders onvoldoende duidelijkheid biedt, is extern melden bij de media. ‘Bedoeld is om met het onderhavige wetsvoorstel een adequaat systeem neer te zetten dat eventueel extern melden bij de media overbodig zal maken. De vraag of er desalniettemin nog grond kan zijn om de media te benaderen, zal op casusniveau moeten worden beantwoord, in samenhang met de jurisprudentie van het [EHRM] en de Aanbeveling van het Comité van Ministers van de Raad van Europa van 30 april 2014. Dit wetsvoorstel sluit de eventuele externe weg naar de media niet af. Maar het Huis schrijft op haar website: ‘Het zoeken van de publiciteit raden wij in zijn algemeenheid niet aan. U loopt dan namelijk het risico uw geheimhoudingsplicht te schenden en uw wettelijke bescherming tegen benadeling te verspelen.’ Daarmee gaat het Huis voorbij aan het feit dat er onder omstandigheden wel degelijk een recht kan bestaan om extern te melden bij de media op grond van art. 10 EVRM.
De wet zelf zwijgt over bescherming tegen benadeling wanneer gemeld wordt langs andere kanalen dan intern of extern aan het Huis of een toezichthouder. Dit kan, zoals het Huis ook lijkt te doen, impliceren dat de klokkenluider na melding via andere kanalen niet beschermd wordt tegen benadeling, althans niet op grond van de Wet Huis voor klokkenluiders. Ook daar biedt art. 10 EVRM dus mogelijk uitkomst: niet alleen via de bescherming die klokkenluiders daar direct aan kunnen ontlenen op grond van de vrijheid van meningsuiting, maar ook via de journalistieke bronbescherming. Journalisten hebben namelijk het recht de identiteit van hun bronnen te beschermen. Zo kunnen klokkenluiders misstanden naar buiten brengen zonder dat zij daarbij hun identiteit prijsgeven (met alle gevolgen die dat kan hebben). De EU heeft in dit kader in het voorstel voor de nieuwe richtlijn over klokkenluiders opgenomen: ‘protection of whistleblowers as journalistic sources is crucial for safeguarding the “watchdog’ role of investigative journalism”’ (overweging 33). Deze manier van bescherming kan van groot belang zijn voor potentiële klokkenluiders die graag een misstand naar buiten willen brengen, maar twijfelen over de mogelijke gevolgen voor henzelf.
Wet bronbescherming in strafzaken en art. 10 EVRM
De Wet bronbescherming in strafzaken, die op 1 oktober 2018 in werking is getreden, geeft verdere invulling aan de ontwikkeling van de mogelijkheden die art. 10 EVRM biedt in de Nederlandse rechtsorde. Deze wet regelt in het kort dat het eenvoudiger wordt voor journalisten of publicisten als getuige in een strafzaak vragen onbeantwoord te laten over de identiteit van hun bron en verbindt strengere regels aan het gebruik van dwangmiddelen tegen journalisten en publicisten. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer werd overigens ook weer enkele malen gesproken over de mogelijkheid voor een klokkenluider om naar de media te stappen, en het belang van het publiek en de politiek om die informatie te ontvangen. Dus ook hieruit blijkt dat de Nederlandse wetgever de weg naar de media toch niet (helemaal) afsluit. Daarnaast blijft de bescherming die art. 10 EVRM kan bieden uiteraard bestaan. Overigens blijft bij melding via de media het gevaar bestaan dat uit de aard of informatie van de melding door derden alsnog achterhaald wordt wie de bron van de melding is; het is daarom altijd raadzaam onafhankelijk advies in te winnen alvorens naar de media te stappen.
Wilt u het volledige artikel lezen? Dan kunt u zich abonneren op het Tijdschrift voor Compliance of dit artikel kopen.