Hoofddorp 18 november 2014 – In het vierde deel van deze serie gaan we kijken naar artikel zes van B. Horrowitz. In het vorige deel is duidelijk geworden dat vrijwillige verklaringen erg belangrijk zijn en dat ze in periodes van zwakke regulering bijdragen aan goed gedrag van bedrijven. Toch zijn er de laatste jaren grote corruptieschandalen geweest bij bedrijven die gedragscodes hebben ondertekend. Denk bijvoorbeeld aan Finmeccanica, BAe, Weatherford, Barclays en GSK. Bedrijven die zich aangesloten hebben bij meerdere gedragscodes, maar toch de fout ingaan.
Horrowitz stelt dat het bij gedragscodes moeilijk is om jarenlang voor het gewenste resultaat te zorgen. Met behulp van een casestudie verduidelijkt hij dit punt.
Vijf jaar geleden besloten een aantal marktleiders in een hightech industrie die leveranciers waren aan de overheidssector in opkomende markten om een gedragscode in te stellen.
Als eerste moest de argwaan tussen de verschillende partijen overkomen worden. Er was eerder sprake geweest van omkoping in de markt en tenminste een bedrijf was hierom aangeklaagd. Bedrijven met een schoon verleden aarzelden om met deze bedrijven te praten omdat ze ‘witwassen’ als motief zagen. Dankzij een aantal gezamenlijke activiteiten werd er voldoende vertrouwen gecreëerd om het project door te laten gaan.
Het tweede probleem was dat alleen de marktleiders wilden participeren. Het kleine aantal bedrijven dat meedeed zorgde ervoor dat er een overeenkomst kon worden gesloten. Maar een deel van de markt viel buiten deze overeenkomst, dit kon het hele verdrag ondermijnen.
De motieven om de code te tekenen waren ook uiteenlopen. Een aantal bedrijven wilde meewerken met de FCPA, andere dachten dat ze niet aansprakelijk waren onder de wetgeving van de Verenigde Staten. Er waren bovendien verschillende distributiemodellen. Sommige bedrijven leverden direct aan eindgebruikers, anderen leverden aan offshore import vertegenwoordigers. Hierdoor werd het lastig om een gelijkwaardig speelveld te creëren.
De overheid werd ook niet uitgenodigd om mee te doen met de besprekingen. Dit werd veroorzaakt door onenigheid tussen de bedrijven over het reduceren van het corruptierisico aan de kant van de overheid.
Vijf jaar later staat de code nog steeds. Helaas zijn er in de tussentijd meerdere beschuldigingen van smerig spel geweest tussen de marktleiders. Volgens Horrowitz is deze case vooral leerzaam als er naar gekeken wordt vanuit het ‘Prisoners Dilemma’. Bedrijven kunnen meewerken met het verhogen van de ethische standaard in hun sector, of niet. Als ze allen meewerken, verlagen ze risico’s en kosten. Als ze niet meewerken gelden er geen regels en groeien de risico’s en de kosten.
Voor een individueel bedrijf kan het schenden van de gedragscodes, helaas, erg aantrekkelijk zijn. Bedrijven die geloven dat ze meer belang hebben bij het niet nakomen van de regels zullen sneller geneigd zijn de ethische standaard te verlagen. De aantrekkingskracht van een grote overeenkomst is immers erg groot. Bij bedrijven die werken in gebieden waar de wetgeving erg zwak is, kan het soms lastig zijn om de verleiding te weerstaan.
In het volgende deel van de serie zal er gekeken worden naar de top van de Collective Action piramide: Integrity Pacts.