Amsterdam, 25 juni 2015 – Nederland heeft stappen gezet in de implementatie en handhaving van de OECD Anti-Bribery Convention en de 2009 Anti-Bribery Recommendations. In december 2012 ontving Nederland het derde fase evaluatierapport van de OECD Working Group on Bribery met hierin aanbevelingen over de implementatie en handhaving van de anti-omkoop verdragen. In grote lijnen werden deze aanbevelingen onderschreven door TI-NL.
Minister Opstelten stelde destijds dat hij de aanbevelingen zeer serieus zou nemen. In maart 2015 heeft de Nederlandse staat een update overgelegd aan de OESO over de stand van zaken omtrent de aanbevelingen uit 2012. Naar aanleiding van dit verslag heeft de OESO in een follow-up rapport geconcludeerd dat 11 van de 22 aanbevelingen volledig zijn geïmplementeerd, 6 aanbevelingen zijn gedeeltelijk geïmplementeerd en 5 aanbevelingen zijn niet geïmplementeerd.
De OECD Anti-Bribery Convention is opgericht door de Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD/OESO) met als doel het verminderen van corruptie in ontwikkelingslanden. Dit wordt gedaan door sancties op te leggen wanneer er sprake is van omkoping tijdens internationale zakelijke transacties, uitgevoerd door bedrijven die gevestigd zijn in de landen die partij zijn bij het verdrag. In totaal hebben 41 landen het verdrag geratificeerd, waaronder Nederland.
De OECD Working Group on Bribery kent een peer review systeem van toezicht die bestaat uit verschillende fasen. Volgens Transparency International kan dit systeem van toezicht gezien worden als de ‘gouden standaard’ voor het toezicht houden op de implementatie en handhaving van verdragen. De aanbevelingen aan Nederland van december 2012 kwamen voort uit het derde fase evaluatierapport.
Op 12 mei 2015 werd het follow-up rapport gepubliceerd waarin de OESO conclusies trekt over de voortgang van de implementatie van de aanbevelingen van dit derde fase evaluatierapport. Hieronder worden de belangrijkste punten weergegeven.
Wat heeft Nederland met de aanbevelingen gedaan?
Na de publicatie van het evaluatierapport in december 2012 stelde TI-NL dat de OECD in zijn rapport terecht bezorgd was over de inspanningen van Nederland met betrekking tot de actieve opsporing en vervolging van corruptie door Nederlanders of Nederlandse bedrijven in het buitenland. Het aantal onderzoeken en veroordelingen was op dat moment opvallend laag. Het follow-up rapport van de OESO van mei jl. stelt dat Nederland flinke vooruitgang heeft geboekt op het gebied van handhaving. Sinds december 2012 zijn er 7 nieuwe onderzoeken met betrekking tot buitenlandse omkoping gestart, wat het totaal op 16 onderzoeken brengt sinds het inwerking treden van het verdrag. Van deze onderzoeken lopen er nog 10 en zijn er 4 afgesloten. De andere twee onderzoeken, die betrekking hebben op de Nederlandse bedrijven SBM Offshore en Ballast Nedam, zijn afgedaan met buitenrechtelijke schikkingen. Toch kan gesteld worden dat er andere landen zijn die vele malen meer onderzoeken starten en afsluiten dan Nederland. Tevens stelt de OESO dat 24 andere aantijgingen van buitenlandse omkoping niet lijken te zijn onderzocht. Hierin ligt dus nog ruimte voor verbetering.
Nederland heeft zich volgens de OESO ingespannen om de capaciteiten op het gebied van onderzoek en vervolging te verbeteren. Een aantal van deze maatregelen kunnen verder worden ontwikkeld om handhaving verder te verbeteren. De OESO constateert een stijging in de middelen voor het Bureau van de Landelijke Officier van Justitie voor corruptie en de multidisciplinaire teams die onderzoek doen naar buitenlandse omkoping. Daarnaast is op initiatief van het Openbaar Ministerie een forum opgezet waarin alle relevante overheidspartijen informatie kunnen delen en overleggen. Het forum heeft tot nu toe maar één keer de mogelijkheid gehad om bijeen te komen, namelijk in november 2014. En omdat geen van de 7 nieuwe onderzoeken van buitenlandse omkoping een resultaat is van deze proactieve opsporingsinspanningen, wordt deze aanbeveling in deze fase beschouwd als gedeeltelijk geïmplementeerd.
Op het gebied van internationale samenwerking in internationale corruptiezaken is de OESO tevreden over de inspanningen van Nederland om proactieve samenwerking te bevorderen. Dit geldt ook voor de nieuwe instructie voor de opsporing en vervolging van corruptie van ambtenaren in het buitenland, waarin wordt aanbevolen om contact te zoeken met de buitenlandse wetshandhavingsautoriteiten. TI-NL stelde al eerder dat in het tekort aan internationale samenwerking het kernprobleem zit van de talmende opsporing en vervolging.
Op 1 januari 2015 is er in het Nederlandse Wetboek van Strafrecht een aantal relevante wijzigingen in werking getreden dat betrekking heeft op een aantal van de aanbevelingen uit het evaluatierapport. Deze wijzigingen vereenvoudigen en harmoniseren de strafbare feiten van buitenlandse omkoping; daarbij is het onderscheid tussen verschillende soorten omkopingen weggenomen. Ook worden met deze wijzigingen de maximale straffen verhoogd voor buitenlandse omkoping en valse boekhouding. In de volgende evaluatie fase zal de OESO de gewijzigde wet evalueren.
De strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen is volgens de OESO in het algemeen verbeterd, maar sommige kwesties blijven onopgelost. Nederland heeft opsporingsambtenaren van trainingen voorzien over aansprakelijkheid van rechtspersonen. Daarnaast houdt Nederland gedetailleerde statistieken bij over het aantal vervolgingen van rechtspersonen. Ook de inspanning van de Nederlandse handhavingsautoriteiten om postbusvennootschappen onder de loep te nemen die betrokken zijn bij buitenlandse corruptie wordt door de OESO gewaardeerd, hoewel ook daar nog enkele verbeterpunten zijn geïdentificeerd.
Daarnaast heeft Nederland niet alle aanbevelingen overgenomen die betrekking hebben op bewustmaking en training. De OESO verwelkomt de activiteiten om bewustwording in de publieke sector te vergroten, maar zegt dat er meer gedaan moet worden voor de private sector. TI-NL onderschreef deze aanbeveling om meer te doen aan training en bewustwording binnen de overheid en het bedrijfsleven op het gebied van opsporing van buitenlandse corruptie. Nederland zal zich dus op dit terrein meer moeten inspannen.
De OESO vindt het jammer dat Nederland haar wetgeving nog niet heeft aangepast om de bescherming van klokkenluiders, met betrekking tot buitenlandse omkoping in de publieke en private sector, te vergroten. Het initiatiefwetsvoorstel Huis voor Klokkenluiders is momenteel aanhangig en indien deze wordt aangenomen, kan de OESO deze in de volgende evaluatie beoordelen. Wel heeft Nederland de verplichting opgenomen voor ambtenaren om buitenlandse omkoping te rapporteren.
Tot slot heeft Nederland zich niet voldoende ingespannen om bedrijven op een systematische manier te controleren. Dit om te voorkomen dat bedrijven die veroordeeld zijn voor omkoping in aanmerking komen voor de uitvoering van openbare aanbestedingen.
De Working Group zal in fase 4 de aanbevelingen die niet of maar gedeeltelijk zijn geïmplementeerd opnieuw monitoren.