McDonnell: einde effectieve corruptiebestrijding VS?

Lotte RooijendijkCorruptie, Feature, Integriteit, Internationaal, Media, News, Nieuws, Wetgeving

Amsterdam, 2 november 2016 – Het Hooggerechtshof van de Verenigde Staten vernietigde juni jl. unaniem de veroordeling van voormalig gouverneur Bob McDonnell. De politicus uit Virginia kreeg in eerste aanleg en in hoger beroep een gevangenisstraf van twee jaar opgelegd voor het begaan van corruptiedelicten. Jacob Eisler betoogt in zijn onlangs gepubliceerde artikel ‘McDonnell and Anti-Corruption’s Last Stand’, dat het Hooggerechtshof met het vernietigen van deze veroordeling in de McDonnell-zaak een significante blokkade heeft opgeworpen voor de bestrijding van binnenlandse corruptie.

Zaak McDonnell

McDonnell en zijn vrouw zouden voor omgerekend zo’n 160.000 euro aan giften en goederen hebben aangenomen van een ondernemer uit Virginia, die in ruil daarvoor hoopte op goedkeuring van zijn nieuwe product. McDonnell faciliteerde ontmoetingen tussen vertegenwoordigers van het bedrijf en zijn politieke kringen en steunde beleid dat gunstig was voor het bedrijf. De centrale vraag in de McDonnell-zaak was of deze gedragingen ook onder het begrip ‘officiële actie’ vallen. Er is volgens de Amerikaanse wet namelijk slechts sprake van (strafbare) omkoping indien de giften en/of voordelen leiden tot een officiële actie van de politicus.

Het Hooggerechtshof oordeelde dat dit bij McDonnell niet geval was, aangezien deze gedragingen geen officieus karakter droegen: “An ‘official act’ is a decision or action on a ‘question matter, cause, suit, proceeding or controversy’ (…) which must involve a formal exercise of governmental power (…). Setting up a meeting, talking to another official, or organizing an event – without more – does not fit that definition of ‘official act’”, aldus het Hooggerechtshof.

Minimale integriteitseisen, maximale blokkade corruptiebestrijding

Het is niet de eerste keer dat het Amerikaanse Hooggerechtshof een uitspraak doet die leidt tot een beperking van het bereik van anti-corruptiewetgeving. In concreto betekent dit dat het voor justitie moeilijker wordt om politici voor passieve omkoping te vervolgen en dat de wetgever gedwongen wordt om zeer nauwkeurige anti-corruptiewetgeving aan te nemen. De rechters van het Hooggerechtshof zijn blijkbaar niet bereid om algemene anti-corruptiebepalingen breed te interpreteren.

McDonnell

Eisler betoogt in zijn artikel dat dit een minimalist concept of anti-corruption is, dat niet wordt geleid door een neutrale toepassing van juridische principes, maar door een heersende overtuiging binnen het Hooggerechtshof over de manier waarop politiek kan worden bedreven. Met de uitspraak in McDonnell accepteert het Hof volgens Eisler een relatie van individuele wederkerigheid tussen politicus en burger. Private partijen met het meest aantrekkelijke aanbod kunnen de meeste invloed uitoefenen. Hiermee wijst het Hof de mogelijkheid af om politici ertoe te dwingen hun besluitvorming door het algemeen belang te laten leiden. Het gevolg is een politiek speelveld waarin zij die kiezen voor een aanpak gericht op het publieke belang, er uit worden geconcurreerd door de politici die wel open staan voor de wederkerige uitwisseling van belangen met een private partij. Een groter budget betekent vaak een grotere kans om gekozen te worden.

Campagne financiëring en institutionele corruptie

De opvattingen van het Hooggerechtshof over de vrijheid die politici toekomt in hun interactie met private partijen heeft volgens Eisler grote gevolgen voor de volgende twee (juridische) vraagstukken: het reguleren van de financiëring van politieke campagnes en het aanpakken van institutionele corruptie. In de Citizens United-zaak (2010) versoepelde het Hooggerechtshof de beperkingen op campagne-uitgaven, waarna de bedragen die werden uitgegeven exorbitant stegen. In de Verenigde Staten is de invloed van deze donaties op de Amerikaanse politiek een zeer actuele discussie. Tijdens de presidentiële verkiezingen die op dit moment lopen hebben soortgelijke connecties tot veel kritiek op Hillary Clinton geleid.

Het begrip institutionele corruptie ziet op de diepgewortelde patronen van wederkerigheid in de Amerikaanse politiek. Deze dynamiek leidt uiteindelijk tot een loskoppeling van de stem en invloed van de normale burger en de dagelijkse bestuurlijke realiteit die wordt geregeerd door de belangen van grote spelers. Het artikel poneert dat de uitspraak van het Hof in de McDonnell-zaak suggereert dat de hoogste rechters ook niet positief zullen oordelen over regulering die institutionele corruptie zou inperken. Voorstanders van hervormingen zouden de partijdige gedragingen van McDonnell als een schoolvoorbeeld van institutionele corruptie kwalificeren.

Corruptiebestrijding in handen van kiezers

Het is zeer onwaarschijnlijk dat de houding van het Hooggerechtshof in toekomstige uitspraken zal veranderen. Het kiesgedrag van het Amerikaanse electoraat is volgens Eisler de enige manier om met de huidige stand van zaken het tij te keren. Zij kunnen stemmen op politici die effectieve anti-corruptiewetgeving als prioriteit zien, of zij weigeren te stemmen voor vertegenwoordigers die zich laten leiden door dubieuze belangen. De verscheidenheid binnen het Amerikaanse electoraat én de huidige politieke cultuur leiden helaas tot de conclusie dat de kans op verandering via de stembus klein is.

Reactie op blokkade McDonnell

Er zijn volgens Eisler drie manieren om op de blokkade die met McDonell is opgeworpen te reageren: acceptatie van de nauwe interpretatie van anti-corruptiewetgeving, het veranderen van de wetten waar de uitspraak op wordt gebaseerd of het aannemen van een anti-corruptie praktijk die niet zo gevoelig is voor de nietigverklaring van het Hooggerechtshof.

Het is opmerkelijk en interessant om te zien dat een land dat voorop loopt in de bestrijding van buitenlandse corruptie, juist een terughoudend Hooggerechtshof heeft als het om de aanpak van binnenlandse politieke integriteit gaat. In de TI Corruption Perceptions index staan de Verenigde Staten op de 16e plaats (ter vergelijking: Nederland staat op plek 5). Dit is geen slechte plaatsing, maar er is zeker ruimte voor verbetering voor het land dat met de FCPA-wetgeving en handhaving mede heeft gezorgd voor een groter internationaal bewustzijn over het belang van corruptiebestrijding.