Amsterdam, 5 mei 2016 (door Arlina van Schaik) – Voor de journalistiek zijn bronnen van onschatbare waarde, in het bijzonder ook melders die grote misstanden onthullen door als insider te kiezen voor het openbaren van (soms vertrouwelijke) informatie. Een voorbeeld is de grootschalige belastingontwijking die aan het licht is gebracht door LuxLeaks en zeer recentelijk ook door de Panama Papers. Indien de bron bekend wordt, kan deze zware repercussies verwachten. De Nederlandse wet biedt op dit moment nog geen goede bescherming voor journalistieke bronnen. Deze onzekerheid leidt ertoe dat nog maar weinig mensen deze cruciale stap durven te zetten.
Hoewel organisaties zoals de Nederlandse Vereniging van Journalisten al jaren voor pleiten voor bronbescherming, is er pas recent een wetsvoorstel aanhangig gemaakt die deze bronbescherming beoogt te verankeren in de wet. Het wetsvoorstel Bronbescherming in Strafzaken leidt tot de invoering van een nieuwe bepaling in het Wetboek van Strafvordering, waarmee er een beperkt verschoningsrecht ontstaat voor journalisten en publicisten.
Naast de beroepsmatige journalist, zullen ook zij die als ‘publicist’ in geschrifte een substantiële bijdrage leveren aan het publieke debat recht hebben op bronbescherming. Hier kunnen onder andere wetenschappers en NGO’s onder vallen. Hoewel het wetsvoorstel een stap in de goede richting is, kent het ook gaten die de beoogde bescherming juist teniet doen.
Gaten in het wetsvoorstel
Ten eerste is er de beperkte uitleg van het begrip ‘bron’. Onder ‘bron’ vallen in de context van dit wetsvoorstel “personen die gegevens ter openbaarmaking aan een journalist hebben verstrekt onder de voorwaarde dat de verstrekking niet tot hen kan worden herleid”. Dit betekent dat een journalist als getuige slechts een verschoningsrecht heeft ten aanzien van vragen over bronnen die expliciet afspraken hebben gemaakt over hun anonimiteit. In de journalistiek is er echter juist vaak bronbescherming nodig in de gevallen waarin dit níet duidelijk is afgesproken.
Ten tweede blijkt uit de Memorie van Toelichting dat de bronbescherming slechts zal gelden voor journalisten die zich aan alle wettelijke en ethische normen hebben gehouden. De vraag is of dit wel een wenselijke beperking is. In hun onderzoeksinspanningen zullen journalisten, met name bij gevoelige zaken, zich soms in het grijze gebied bevinden van wat wel of niet is toegestaan. Indien zij hiermee hun gewichtige recht op bronbescherming verspelen, is het wetsvoorstel niet zo verstrekkend als het doet denken. Het is ook niet duidelijk wie precies de ‘ethische normen’ vaststelt waar journalisten aan moeten voldoen. Een te vergaande regulering van deze beroepsgroep zou juist het belang dat uitgaat van diepgravende journalistiek in de kern kunnen raken.
De Studiecommissie Journalistieke bronnen noemt in haar rapport nog andere punten van kritiek. De strafrechtelijke gijzelingsprocedure, die ook kan worden toegepast op journalisten die weigeren als getuige over hun bronnen te verklaren, blijft vrijwel onveranderd. Tot slot is er volgens de Studiecommissie een gebrek aan controle op de inlichtingendiensten. Zij hebben slechts rechterlijke toestemming nodig hebben indien zij een specifieke bron willen achterhalen. Informatie die via de zogenaamde ‘schepnetmethode’ wordt verkregen, is hiervan uitgezonderd.
Geheimhouding identiteit tipgevers
Nieuwsuur meldde op 25 april jl. dat de belastingdienst, in een rechtszaak van een vermeende zwartspaarder, ten onrechte informatie zou hebben achtergehouden over de identiteit van een anonieme tipgever. De bankgegevens die door de tipgever werden verstrekt leidden tot de opsporing van honderden zwartspaarders bij Luxemburgse banken. Eén van de zwartspaarders spande een rechtszaak aan om de identiteit van de tipgever te achterhalen. De fiscus meende dat deze informatie was overgedragen op voorwaarde van anonimiteit en maakte delen van het contract met de tipgever, dat in het dossier van de rechtszaak terechtkwam, onleesbaar. Het volledige contract, dat onlangs in handen van Nieuwsuur kwam, blijkt echter juist expliciet géén garantie voor anonimiteit te bieden.
Het controversiële aspect aan deze zaak is dat de opgeroepen getuigen, waaronder FIOD-ambtenaren, mogelijk geïnstrueerd zijn om onjuiste verklaringen te doen over die ‘gegarandeerde’ anonimiteit. Eén van hen heeft hierover tijdens een zitting verklaard: ”De anonimiteit is gebaseerd op de civielrechtelijke overeenkomst (…). Anonimiteit was één van de voorwaarden voor het sluiten van de overeenkomst.” In december 2015 had de Hoge Raad geoordeeld dat de FIOD-ambtenaren mochten zwijgen over de identiteit van de verdachte, maar deze nieuwe feiten werpen nieuw licht op de zaak. Had de Hoge Raad anders geoordeeld wanneer bekend was geweest dat er geen expliciete afspraken gemaakt waren over anonimiteit?
Staatssecretaris Wiebes van Financiën meent dat de FIOD niet bewust informatie heeft achtergehouden en dat het belangrijk is dat tipgevers van de fiscus anoniem kunnen blijven: “Als we namen van tipgevers gaan bekendmaken, dan kan het voor sommige tipgevers grote moeilijkheden opleveren en kan het nieuwe tipgevers echt afschrikken. Daar moeten we wat mij betreft niet aan beginnen.” Naar de mogelijkheid dat er ongeoorloofde instructies zijn gegeven loopt nog een strafrechtelijk onderzoek.
Meten met twee maten?
Het is maar de vraag of het wenselijk is om de bekendmaking van tipgevers af te kunnen dwingen. Net zoals bij journalistieke bronnen het geval is, dient er ook bescherming toe te komen aan tipgevers die overheidsinstanties inlichten. Eén van de kritiekpunten die zijn geuit op het wetsvoorstel bronbescherming kan in deze situatie ook worden aangehaald. Indien slechts de gevallen onder het verschoningsrecht vallen die expliciete contractuele afspraken maken over anonimiteit, zal dit in praktijk kunnen leiden tot gebrekkige bescherming. In dit geval komt dat door de onwil van instanties om dergelijke garanties af te geven.
Met het geven van tipgelden wordt door de belastingdienst echter beleid gevoerd waarmee zij het tippen over misstanden en (fiscale) criminaliteit aanmoedigen. In bovenstaande zaak van de Luxemburgse zwartspaarders is aan de tipgever bijvoorbeeld ook een bepaald percentage van de opbrengst beloofd. Het is van belang dat deze instanties ook ná het inwinnen van deze waardevolle informatie een adequate bescherming bieden aan de tipgevers, vooral als er van burgers wordt verwacht dat zij melding doen van wantoestanden en criminaliteit.
Het valt te hopen dat het Huis voor Klokkenluiders een positieve rol zal spelen in deze ontwikkelingen en discussie.