Amsterdam, 8 juni 2016 – Door Casper Wuite – Op 6 mei maakte de Amerikaanse donor USAID bekend een aantal humanitaire hulpprogramma’s in Syrië te hebben opgeschort nadat intern onderzoek corruptie had blootgelegd. Volgens de inspecteur-generaal van USAID hebben medewerkers van NGO’s en leveranciers geheime overeenkomsten afgesloten en steekpenningen aangenomen bij het leveren van humanitaire hulp aan Syrië.
Corruptie en humanitaire professionals
Over corruptie word weinig in het openbaar gesproken door humanitaire professionals. Het is daarom moeilijk om de precieze omvang van het probleem vast te stellen, maar volgens de secretaris-generaal van de Verenigde Naties Ban Ki-Moon komt 30 procent van ontwikkelingshulp niet terecht bij de bevolking wegens corruptie.
Dit zijn niet alleen frauduleuze financiële praktijken, zoals in het geval van de door USAID gefinancierde projecten, maar alles waarbij misbruikt gemaakt word van toevertrouwde macht voor persoonlijk gewin, zoals nepotisme, seksuele uitbuiting of misbruik, intimidatie van humanitaire werkers, manipulatie van needs assessments en het verleggen van hulp naar groepen die niet tot de doelgroep behoren.
Dit schaadt niet alleen de lokale bevolking in nood, maar ook het publieke vertrouwen in de correcte besteding van belastinggeld en donatiegelden. In een recent Engels opinieonderzoek gaf meer dan vijftig procent van de respondenten aan het eens te zijn met de stelling dat het meeste ontwikkelingsgeld niet aankomt.
Trends
Een aantal trends heeft het risico van corruptie in de humanitaire hulp in de afgelopen jaren versterkt. Zo ligt het beleidsmatige accent binnen de donorhulp steeds meer op conflictgebieden en fragiele staten. Het Verenigd Koninkrijk heeft zich bijvoorbeeld ten doel gesteld de helft van haar donorbudget tussen 2015 en 2020 te besteden in fragiele staten. De influx van ontwikkelingsgeld in arme landen met slecht bestuur verhoogt de kans dat het geld verloren gaat aan corruptie.
Overheden zijn bij het leveren van humanitaire hulp in dit soort gebieden in toenemende mate afhankelijk van hulporganisaties. Echter, de veiligheidssituatie in landen als Somalië en het toenemend aantal slachtoffers onder humanitaire werkers, heeft veel hulporganisaties gedwongen tot het leveren van hulp op afstand – remote management. Hierbij word internationaal personeel drastisch gereduceerd en soms volledig teruggetrokken, en worden bepaalde verantwoordelijkheden voor het hulpprogramma overgedragen aan lokale medewerkers of partner organisaties.
Terwijl hulporganisaties steeds meer innovatieve middelen gebruiken om het werk op afstand te controleren, blijft de overheersende consensus in de humanitaire wereld dat remote management van hulpprogramma’s inherente risico’s met zich meebrengt waar het de verantwoording van donorgeld betreft.
Wet- en regelgeving
De regelgeving van donors met betrekking tot de verantwoording en besteding van ontwikkelingsgeld door hulporganisaties is logischerwijs sterk toegenomen. Daarnaast hebben ook bredere politieke ontwikkelingen hun weerslag op het ontwikkelingsveld. Met name sinds 9/11 opereren hulporganisatie binnen strikte antiterrorismewetgeving.
Zo is het volgens de Amerikaanse Antiterrorism and Effective Death Penalty Act (1996) strafbaar om opzettelijk materiële steun (trachten te) verlenen aan terroristische organisaties. Als gevolg hiervan heeft anti-diversion compliance binnen humanitaire organisaties een prominente rol ingenomen. Grote internationale hulporganisaties hebben meerdere medewerkers op hun hoofdkwartier die zich hier volledig mee bezighouden, bijvoorbeeld met het screenen van potentiële partners.
Hoewel er steeds meer best practices worden ontwikkeld, bijvoorbeeld door organisaties als Transparency International, blijven hulporganisaties worstelen met de vraag hoe corruptie geminimaliseerd kan worden en tegelijkertijd humanitaire hulp kan worden geboden in acute situaties. Drie kwesties moeten hierbij met name geadresseerd worden door de internationale gemeenschap.
Verantwoording naar donors
De verantwoording die geëist word door donors in fragiele staten en conflictgebieden is dezelfde als die voor stabiele landen waar ontwikkelingsprojecten worden gefinancierd. Donors zijn vaak al terughoudend in het financieren van humanitaire hulp in conflictgebieden vanwege de risico’s. Echter, de huidige procedures belemmeren hulporganisaties om flexibel in te springen en naar tevredenheid te kunnen rapporteren.
Onderzoek van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) uit 2013 wijst uit dat de huidige verwachtingen van donors wat betreft de verantwoording van ontwikkelingsgeld in fragiele staten dan ook onrealistisch is. Onder hulporganisaties is er behoefte aan meer ondersteuning vanuit de donorgemeenschap en een differentiatie van de huidige procedure naar gelang het gebied waar de hulp geboden word.
Operationele onafhankelijkheid en effectiviteit van NGO’s
Hulporganisatie en overheden gebruiken vaak bestaande sociale verbanden bij het identificeren van begunstigden. In Afghanistan waren Shura’s, Ulema’s en Community Development Councils de meest gebruikelijke intermediaries die door hulporganisaties werden gebruikt tijdens needs assessments. Vaak zijn hulporganisaties ook afhankelijk van lokale gatekeepers, zoals in de Somalische vluchtelingenkampen, wat betreft de distributie van de hulp.
Dit soort lokale machtsblokken worden vaak aangewezen door de lokale bevolking als de oorzaak van corruptie en tast de onafhankelijkheid en effectiviteit van de humanitaire hulp aan. Dit spanningsveld tussen het leveren van acute hulp, het werken via corrupte en disfunctionele lokale instituties, en duurzame ontwikkeling en reconstructie, onderstreept de behoefte aan community-led responses.
Antiterrorisme regelgeving
Veel van de huidige humanitaire crises bevinden zich aan de front linie van de strijd tegen terrorisme in gebieden waar veel niet-statelijke actoren actief zijn. Dit betekent dat hulporganisatie steeds meer met terroristische groepen moet onderhandelen om toegang tot bepaalde gebieden te krijgen en bij het leveren van hulp dit soort groepen direct en indirect steunt. Hoewel ‘slechts’ 150 individuen zijn aangeklaagd onder de Antiterrorism and Effective Death Penalty Act (1996) geven hulporganisatie en Islamitische liefdadigheidsinstellingen aan voorzichtig te werk te moeten gaan bij het leveren van hulp, bijvoorbeeld in Syrië.
Ook in 2011, toen er een hongersnood heerste in Somalië, bleken hulporganisaties erg terughoudend in het leveren van hulp in gebieden die onder controle stonden van Al-Shabaab, een groep die op een lijst van terroristische organisaties stond. Een uitzondering in de huidige wetgeving is nodig om internationale humanitaire principes te kunnen garanderen en het werk van hulporganisaties in deze gebieden te kunnen faciliteren. Ook donors erkennen de verschillen tussen commerciële bedrijven en hulporganisaties onvoldoende en verwachten dat hulporganisaties aan dezelfde best business practices voldoen.
Conclusie
Het onderzoek van USAID naar corruptie in Syrië loopt nog, maar de zaak maakt opnieuw de fiduciaire risico’s duidelijk die gepaard met het leveren van humanitaire hulp. Wat minder bekend is bij het bredere publiek, is hoe politieke, beleidsmatige, en operationele trends de balans tussen het aanpakken van corruptie en het kunnen verlenen van acute hulp verder onder druk hebben gezet. Een open discussie over hoe corruptie – financieel en niet-financieel – humanitaire hulp schaadt, brengt zeker het risico op reputatieschade met zich mee.
Maar nog belangrijker is dat het een eerste stap naar het begrijpen van de complexe omgeving waarin hulporganisaties werken, betere afstemming tussen donors, overheden, en ontwikkelingsorganisaties, en nog meer hulp dat bij de lokale bevolking aankomt.