Amsterdam, 22 juni 2016 – Afgelopen vrijdag werd in de Raad Economische en Financiële Zaken (Ecofin) van de EU een principeakkoord bereikt over de richtlijn tegen belastingontwijking. Maandagavond werd het akkoord definitief toen de extra verkregen tijd van België en Tsjechië voor opmerkingen verliep en zij besloten niet langer met bezwaren tegen het pakket maatregelen te komen. De richtlijn moet de actiepunten van het Base Erosion and Profit Shifting (BEPS) pakket van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) implementeren binnen de EU. Inhoudelijk is er wel een aantal grote compromissen gesloten in het voorstel. Deze werden gisteravond uitvoerig besproken in een debat in de Tweede Kamer.
Debat Tweede Kamer over belastingontwijking
Gisteravond vond het debat in de Tweede Kamer plaats over de maatregelen van de OESO tegen belastingontwijking. Ook hier ging het grotendeels over de richtlijn waar afgelopen vrijdag een akkoord over werd bereikt. Wat de meest recente ontwikkelingen in het voorstel voor de richtlijn belastingontwijking precies zijn, leest u onderaan dit artikel.
De meeste partijen gaven aan te kunnen leven met het compromis op het pakket maatregelen; wel werd er door sommigen vraagtekens gezet bij enkele van de aanpassingen die zijn gemaakt. Naast de richtlijn belastingontwijking was er ook specifieke aandacht voor openbare country-by-country reporting. Verschillende partijen hebben gevraagd voortgang te maken op dat dossier.
Hieronder volgt een korte weergave van de standpunten van de verschillende politieke partijen. Voor zover relevant is ook de reactie van staatssecretaris Wiebes op deze standpunten weergegeven.
Ed Groot (PvdA) sprak van een “historisch akkoord.” Groot gaf toe dat de richtlijn misschien niet perfect was, maar ziet het als een mijlpaal: “Voor het eerst maakt Europa serieus werk van het aanpakken van concurrentievervalsende fiscale structuren. Dat is goed voor de belastingbetaler, voor kleine bedrijven en voor de geloofwaardigheid van Europa als grootste economische blok van de wereld.” Eén van de imperfecties die hij gisteravond aanstipte was de vage formulering van de subsistance-eisen voor CFC-regels.
Verder liet Groot ook weten het jammer te vinden dat de switch-overbepaling verdwenen is: “Anders dan de meeste partijen in deze Kamer blijven wij van mening dat die nauwelijks schadelijk zou zijn geweest voor Nederland, maar wel goed voor ontwikkelingslanden.” Tot slot vroeg Groot zich af of publieke country-by-country reporting ook kan worden verplicht voor bedrijven buiten Europa, maar Wiebes liet weten dat dit voor een ongelijke concurrentiepositie voor Europese bedrijven zou zorgen.
Rik Grashoff (GroenLinks) liet weten teleurgesteld te zijn met het akkoord: “Wat er nu ligt, na vannacht, als we de balans opmaken, is mager, heel mager.” Eerder diende Grashoff samen met Kamerleden Arnold Merkies (SP) en Steven van Weyenberg (D66) een motie in waarin zij de regering vroegen te voorkomen dat de richtlijn nog verder werd uitgekleed. Grashoff stelt nu vast “dat er in de laatste fase nog flinke uitkleedpartijen zijn geweest.” Vooral over de vage bepalingen voor CFC-regels struikelt hij: “Als ik het feitelijke document goed lees, is één kantoortje met één medewerker en één computer genoeg om te voldoen aan de voorwaarden om uitgezonderd te worden van belastingheffing.”
In verweer liet staatssecretaris Wiebes weten dat “de substance die je moet hebben, een relatie moet hebben met de inkomensstromen die je daar realiseert,” en dat de uitzondering daarom niet zo simpel zou liggen. Grashoff stelt voor een heldere subsistance-eis te stellen, bijvoorbeeld dat 10% van de omzet in loonkosten zou moeten zitten.
Kamerlid Arnold Markies (SP) uitte bewoordingen vergelijkbaar aan die van Grashoff: “Er ligt een akkoord, maar daarmee is ook echt alles gezegd. Als dit het nu is, dan vraag ik mij ernstig af hoe serieus dit probleem wordt genomen.” Hij stelt daarom dat de richtlijn slechts als een begin mag worden gezien en dat meer afspraken nodig zijn, bijvoorbeeld over publieke country-by-country reporting. Markies ziet deze graag aangescherpt: “Aangezien de rapportageverplichtingen pas gelden voor bedrijven met een omzet van meer dan 750 miljoen, zullen we straks dus van slechts 5% van alle bedrijven weten hoeveel belasting ze in elk land afdragen. Waarom zou je voor 95% van alle bedrijven dat niet willen weten?” Verder zou ook Markies graag zien dat dit voor alle landen zou gelden, niet alleen EU-lidstaten en belastingparadijzen.
Wiebes: “Alles afwegend hebben wij een voorkeur om het speelveld niet ongelijk te maken. Landen die iets willen regelen, kunnen dat in hun eigen wetgeving doen.”
Tegenover de uiterst kritische houding van GroenLinks en de SP sprak Kamerlid Erik Ronnes (CDA) juist zijn waardering uit voor de Nederlandse inzet op dit onderwerp: “Het is terecht om vanaf deze plaats het kabinet, de minister en de staatssecretaris een compliment te geven voor de wijze waarop dat akkoord bereikt is.” Verder vroeg Ronnes zich af wanneer Nederland over zou gaan op de nieuwe renteaftrekbeperking.
Staatssecretaris Wiebes liet in reactie weten dat dit in 2019 het geval zal zijn en dus niet pas in 2024, zoals dat voor enkele andere landen geldt.
Tot slot liet Ronnes weten de kritische houding van het kabinet ten opzichte van publieke country-by-country-reporting te begrijpen: “Het doel is om belastingontwijking te stoppen. Daarvoor heeft de Belastingdienst alle informatie nodig. Publieke openbaarmaking helpt daar op zichzelf niet mee, maar zou enige preventieve werking kunnen hebben.”
Tweede Kamerlid Carola Schouten (ChristenUnie) wil het akkoord graag zien als eerste stap: “Er is absoluut meer nodig, zeker nu er veel concessies zijn gedaan en de invoering met twee jaar is opgeschoven.” Zij wijst hierbij op de dubbelrol die Nederland bij belastingontwijking lijkt te spelen: “Nederland staat zelf ook steeds in het verkeerde rijtje, bijvoorbeeld met landen als België, Luxemburg, het Verenigd Koninkrijk en Zwitserland. […] Hoe kun je voorlopen in de strijd tegen belastingontwijking en er tegelijk prat op gaan in hetzelfde rijtje als deze landen te staan?” Verder heeft Nederland ook belastingverdragen met bijvoorbeeld Panama. Schouten vraagt zich terecht af of deze verdragen stand zullen houden wanneer dit soort landen op de zwarte lijst van de EU terecht komen.
Staatssecretaris Wiebes: “Soms ben je bij een land op de zwarte lijst heel blij dat je er een belastingverdrag mee hebt, want dan heb je in elk geval bepalingen over de uitwisseling van informatie en de bijstand over invordering van belastingen. Zonder die zaken begin je weinig.”
Steven van Weyenberg (D66) maakt zich ook zorgen om de uitzonderingsbepaling voor CFCs. Hij verwacht dat dit in de praktijk wel goed werkbaar blijft, maar wil graag waarborgen dat deze bepaling niet te soepel wordt opgevat door lidstaten. Verder wil Van Weyenberg graag dat er meer aandacht komt voor de “race to the bottom” met vennootschapsbelastingen binnen de EU. Daarbij stelt hij voor een minimum-vennootschapsbelasting op EU-niveau in te stellen.
Wiebes laat in reactie weten daar niets in te zien: “Soevereiniteit op het terrein van belastingen is een groot goed.” Tot slot sluit Van Weyenberg zich aan bij eerdere suggesties over publieke country-by-country reporting: “Het is natuurlijk goed nieuws als multinationals gaan rapporteren over de belasting die ze in Europa betalen, maar ik ben van mening dat we verder moeten gaan. Laat al die multinationals rapporteren, bijvoorbeeld ook over het bedrag aan belasting dat zij in ontwikkelingslanden betalen.”
Kamerlid Aukje de Vries (VVD) laat weten enigszins bezorgd te zijn over de aanpak van de EU en de OESO: “Die aanpak mag geen schot hagel zijn waarmee je één bedrijf raakt dat misbruik maakt, maar tegelijk ook vele andere bedrijven met reële activiteiten en banen.” De maatregelen moeten niet eenzijdig zijn maar gepaard gaan met maatregelen in andere landen, zowel in de EU als daarbuiten: “Nederland moet niet gekke Henkie zijn en moet nadrukkelijk kijken naar het eigen investeringsklimaat. Anders kost het banen en huilen linkse partijen weer krokodillentranen als er een bedrijf met veel arbeidsplaatsen vertrekt.” Om ook het Nederlandse fiscale investeringsklimaat goed te houden, diende de VVD eerder een motie in.
Verder zal staatssecretaris Wiebes op verzoek van De Vries een overzicht presenteren met de implementatie van de BEPS-actiepunten in de verschillende landen, zodat kan worden gezien of dit gelijkmatig opgaat in de verschillende staten. Tot slot zal er voor Prinsjesdag meer duidelijkheid worden verschaft over de algemene anti-misbruikbepalingen in de richtlijn.
Joram Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren) vindt dat het kabinet zich voorzichtig moet opstellen ten opzichte van het implementeren van de richtlijn: “Zolang er geen wereldwijd beleid bestaat – dat komt er ondanks de OESO-afspraken en het EU-akkoord ook niet – moet Nederland zichzelf niet uit de markt prijzen. Belastingconcurrentie is prima. Verdere aantasting van onze soevereiniteit door convergentie van het belastingstelsel binnen de EU, want dat is er gaande, is dat absoluut niet.” Hij wijst hierbij op het verschil tussen belastingontduiking en -ontwijking: “We spreken over de zoektocht naar de laagste belastingen binnen de kaders van de wet. Zowel voor bedrijven als voor particulieren is dat een vrij begrijpelijke zoektocht.” Hij stelt hierbij dat er moet worden nagedacht waarom bedrijven het nodig vinden belasting te ontwijken.
Tony van Dijck (PVV) laat weten dat zijn partij er iets anders tegenaan kijkt dan Van Klaveren en Bontes: “Fiscal planning, belastingoptimalisatie, belastingontwijking: het zijn allemaal namen voor iets wat wel mag, maar eigenlijk niet deugt.” Hij wijst erop dat Nederland verdragen voor informatie-uitwisseling heeft met vele belastingparadijzen, maar dat dit zelden gebeurt: “In 2014 deed Nederland 29 keer een verzoek. 29 keer! […] Zonder verzoek geen informatie en zonder informatie geen verzoek. Dat is de patstelling.” Van Dijck laat weten uiterst kritisch te zijn over de Nederlandse aanpak: “Nederland rent achter de feiten aan. Pas als er iets wordt gelekt, onderneemt men actie.”
Staatssecretaris Wiebes wijst Van Dijck op het automatisch uitwisselen van informatie dat wereldwijd zal worden geïmplementeerd onder de Common Reporting Standard: “Dan kunnen we veel meer. Dat is een revolutie in de wereldwijde gegevensuitwisseling. Dat gebeurt op automatische basis. Dat is een unicum.”
Aanpassingen voorstel richtlijn
Een van de grootste veranderingen van het voorstel is het schrappen van de switch-overbepaling. Deze bepaling had er voor moeten zorgen dat bedrijven belasting zouden moeten betalen over winsten en dividenden die zij uit het buitenland ontvangen en waar weinig of geen belasting over is betaald.
Veel lidstaten voelden weinig voor dit onderdeel van de richtlijn omdat het af zou doen aan het fiscale vestigingsklimaat in de EU. Door de bepaling zou de deelnemingsvrijstelling in veel landen aan banden worden gelegd. Een groot aantal lidstaten gaf vrijdag aan alleen akkoord te gaan met het voorstel wanneer de switch-overbepaling zou worden geschrapt. Dit is dan ook gebeurd.
Een ander onderdeel dat is aangepast tijdens de laatste meeting is de regelgeving rondom ‘Controlled Foreign Companies’ (CFCs). Dit onderdeel van de richtlijn zorgt ervoor dat EU-lidstaten belasting kunnen heffen over inkomen dat door een bedrijf bij een dochteronderneming wordt ondergebracht die gevestigd is in een staat met een laag of nultarief, vaak brievenbusfirma’s of ‘kunstmatige structuren’.
Vrijdag heeft de Raad een uitzondering op de CFC-regels toegevoegd. De regels zullen niet hoeven worden toegepast wanneer de onderneming “een substantiële economische activiteit uitoefent met gebruikmaking van personeel, benodigdheden, activa en gebouwen, hetgeen blijkt uit relevante feiten en omstandigheden.” Door de uitzondering wordt de aanpak van belastingontwijking minder strict: lidstaten kunnen zelf kiezen om deze subsistance-escape toe te passen.
Tot slot heeft de Raad een wijziging aangebracht aan de regels voor de beperking van renteaftrek. De renteaftrekbeperking schrijft voor dat bedrijven niet meer dan 30% van hun winst als rentebetaling van de belasting mogen aftrekken. Sommige bedrijven maken namelijk gebruik van interne leningen om hun belastbare winst zo laag mogelijk te maken.
Een aantal lidstaten gaf aan deze 30%-grens nog te breed te vinden en de voorkeur te geven aan nationaal gerichte maatregelen voor de beperking van renteaftrek. Besloten is dat de lidstaten de gerichte maatregelen mogen blijven gebruiken in plaats van de 30%-grens tot 1 januari 2024, mits deze even effectief zijn. De Commissie zal deze effectiviteit beoordelen. Tevens worden rentebetalingen op bestaande leningen uitgezonderd van de regelgeving.