Amsterdam, 18 januari 2017 – Sinds de jaren negentig bestaat er in Nederland discussie over de wenselijkheid van het recht op bronbescherming voor journalisten. Eind 2009 werd een wetsvoorstel ingediend om dit recht wettelijk te verankeren. De Raad van State bracht onlangs zijn advies uit op dit voorstel en maakte opmerkingen over de motivering van de wenselijkheid van een wettelijke regeling en over de afbakening van het recht op bronbescherming. Hij beveelt in verband daarmee aanpassingen van het voorstel aan.
‘Ja, tenzij’
Tot begin 2007 achtte de regering een wettelijke regeling voor het recht op bronbescherming niet van belang. Sinds de zaak-Goodwin en het arrest-Van den Biggelaar geldt voor het verschoningsrecht de regel ‘ja, tenzij’. Het ’tenzij’ is door het Europees Hof van de Rechten van de Mensen (EHRM) als volgt geformuleerd: het een journalist dwingen om zijn bron te noemen is een beperking van de uitingsvrijheid, die niet verenigbaar is met artikel 10 EVRM, ‘unless it is justified by an overriding requirement in the public interest’.
In de zaak-Goodwin en het arrest-Van den Biggelaar aanvaardt het Hof een beperkt verschoningsrecht ten behoeve van de vrije nieuwsgaring. Journalisten zouden op grond van het recht op persvrijheid een recht hebben om hun bronnen te beschermen. Zaken met betrekking tot het verschoningsrecht werden in Nederland dan ook aan dit kader getoetst en overige wettelijke kaders werden niet nodig geacht. Met de komst van het Valkuil-arrest kwam hier echter verandering in. In dit arrest waar de vraag centraal stond of er sprake was van een zuivere bronbeschermingszaak, oordeelde het Hof dat de Nederlandse procedures omtrent bronbescherming niet langer voldeden aan de Europese normen. De Minister van Justitie zag dan ook aanleiding voor een wetsvoorstel om de rechten van de journalist beter te waarborgen.
Recht op bronbescherming bij vrije nieuwsgaring
Het wetsvoorstel behelst een wijziging van het Wetboek van Strafvordering tot vastlegging van het recht op bronbescherming bij vrije nieuwsgaring. Het journalistieke verschoningsrecht houdt in dat journalisten mogen weigeren om hun bron te openbaren. Het begrip ‘journalisten’ wordt echter breed uitgelegd in het voorstel. Reden voor de ruime toekenning van bronbescherming is, omdat het belang van de gepubliceerde informatie voor het ‘publieke debat’ uitgangspunt is van de nieuwe wet.
Advies van de Raad
De Raad van State is niet enthousiast over de motivering van de wenselijkheid van de wettelijke regeling en over de afbakening van het recht op bronbescherming. Hij beveelt dan ook aanpassing van het voorstel aan. Ten opzichte van de wenselijkheid van het voorstel stelt de Raad van State zich op het standpunt dat niet helder is welke toegevoegde waarde het voorstel heeft ten opzicht van de huidige situatie. In de huidige rechtspraak past de rechter de jurisprudentie van het EHRM en de Hoge Raad namelijk direct toe in zaken waar de verschoningsrecht van journalisten aan orde is. Ook behandelt het voorstel de belangenafweging niet tussen waarheidsvinding in strafzaken en bronbescherming in het kader van nieuwsgaring alsmede de daarin besloten subsidiariteitstoets. Dit is volgens de Raad een van de belangrijke punten die die in de zaak Voskuil aan orde was, en heeft wellicht een goede bijdrage in het voorstel. Nadere toelichting over de wenselijkheid van de nieuwe wet is dan ook noodzakelijk.
Een tweede punt van aandacht is de doelgroep waarop het voorstel zich richt. Het voorstel kent het recht op bronbescherming toe aan een ieder die zich bezig houdt met ‘professionele berichtgeving’. Er is dus geen strikte definitie van het begrip ‘journalist’. Onduidelijk is, volgens de Raad, wat onder professionaliteit moet worden verstaan. Tevens wordt er geen ruimte geboden aan jurisprudentie-vorming wat volgens de Raad van belang kan zijn voor de afbakening voor begrippen die aan orde zijn bij de discussie over verschoningsrecht. Zo zou het recht op bronbescherming in de toekomst ook van toepassing kunnen zijn op niet-journalisten en/of incidentele berichtgevers. Door het voorstel krijgt deze ontwikkeling beperkt ruimte voor toepassing. Gezien dit vooruitzicht acht de Raad een terughoudende formulering van belang bij een wettelijke fundering van het recht op bronbescherming.
Bronbescherming behoeft aandacht in rechtstaat
De Raad is van mening dat het recht op bronbescherming in een rechtstaat wel degelijk aandacht behoeft. Het wettelijke vaststellen hiervan verdient echter meer structuur en zorgvuldigheid. De Raad adviseert het recht op bronbescherming voor te behouden aan personen die beroepsmatig of regelmatig als journalist informatie verzamelen of verspreiden. De begrenzing van de wet wordt echter aan de jurisprudentie overgelaten om te bepalen welke personen onder deze categorie vallen.
Bronnen zijn van onschatbare waarde
Voor de journalistiek zijn bronnen van onschatbare waarde, in het bijzonder ook melders die grote misstanden onthullen door als insider te kiezen voor het openbaren van (soms vertrouwelijke) informatie. Een voorbeeld is de grootschalige belastingontwijking die aan het licht is gebracht door LuxLeaks en recentelijk ook door de Panama Papers. Indien de bron bekend wordt, kan deze zware repercussies verwachten. De Nederlandse wet biedt op dit moment nog geen goede bescherming voor journalistieke bronnen. Deze onzekerheid leidt ertoe dat nog maar weinig mensen deze cruciale stap durven te zetten.